Op 5 maart was het tachtig jaar geleden dat de Alkmaarse joodse gemeenschap gedwongen werd om huis en haard te verlaten. Daarom komt er een monument op het Stationsplein. Het is ontworpen door Niko Hoebe en bestaat uit 180 zuilen. Elke zuil staat symbool voor een persoon die op 5 maart 1942 op de trein stapte.
Op het monument staan ook de namen van leden van de familie Prins. In een van de artikelen in OUD ALKMAAR, waar dit artikel ook in is verschenen, is door Marjanne Kloeg een uitgebreid overzicht van deze Alkmaarse familie opgenomen. De geschiedenis van deze joodse familie begint rond 1830 en de verhalen van de verschillende familieleden eindigen vrijwel allemaal vlak voor, of tijdens de TweedWereldoorlog. Het artikel beschrijft ook hun positie in de
samenleving en geeft daarmee een beeld van de joodse samenleving in Alkmaar als geheel.
De geschiedenis van de joodse gemeenschap in Alkmaar gaat terug naar het jaar 1602. Dan wordt een stuk grond aangekocht van Alkmaarder Johan de Nachtegaele in de omgeving van Schoorl om een joodse begraafplaats te vestigen. In Kaddiesj voor Joods Alkmaar is te lezen dat zeer waarschijnlijk direct na de aankoop van deze grond de eerste Joden zich in Alkmaar hebben gevestigd.
Groei van gemeenschap
Uit een volkstelling in 1810 blijkt dat er in dat jaar, op een inwonersaantal van 7606 Alkmaarders, 81 Joden zijn (voor de joodse gemeenschap worden de inwoners uit de Egmonden, Schagen en Zuid-Scharwoude ook meegenomen). In de jaren daarna groeit de gemeenschap naar 232 joodse inwoners in Alkmaar.
In het jaar 1744 wordt de joodse gemeenschap vrijheid van godsdienst verleend en vestigden zij een synagoge in een woning aan de Paternosterstraat. In 1792 gaat de gemeente over tot aanschaf van een pand aan de Hofstraat, de joodse gemeenschap draagt wekelijks geld af om de schuld af te lossen. Tijdens de viering van het 125-jarig bestaan van de synagoge in Alkmaar, in het jaar 1933, wordt stilgestaan bij de situatie van de joodse gemeenschap in Duitsland. Er heerst angst dat die toestand overslaat naar Nederland. Die vrees wordt werkelijkheid. Al vrij snel na het uitbreken van de oorlog
volgen de eerste maatregelen tegen de Joden.
Vertrek van een gemeenschap
In februari 1942 krijgen de joodse inwoners van Alkmaar bezoek van een ambtenaar onder begeleiding van een politieagent. Hij maakt een inventarisatie gemaakt van alle goederen, kleding en meubilair. Kort daarop, in de eerste dagen van maart, krijgen zij te horen dat ze op 5 maart naar Amsterdam moeten vertrekken.
“Het stormt en sneeuwt. Om 10:00 rukken de politieautoriteiten uit om de Alkmaarse Joden naar
Amsterdam te dirigeren. Per persoon mogen maximaal twee koffers worden meegenomen. Als de joodse ingezetenen hun huizen verlaten nemen agenten de sleutels in ontvangst. De huisdeuren worden verzegeld. De treinen vertrekken om 12.13 en 14.13.”
Er vertrekken 180 joodse Alkmaarders naar Amsterdam, het kaartje voor de trein moeten zij zelf betalen. Er staat een aantal Alkmaarders op het stationsplein om hun stadsgenoten gedag te zeggen, onder wie de vrouw van burgemeester Van Kinschot. Er zijn op dat moment 213 joodse Alkmaarders geregistreerd.